Er is nogal veel in beweging in de wereld. Het klimaat verandert, het weer is van streek, grenzen worden doorbroken, de economie is van slag en niets lijkt meer zeker. Als ik onzeker ben en angstig ben dan helpt het me om te begrijpen hoe het werkt. Dan kan je er nog niet meteen iets aan doen, maar het geeft je tenminste weer wat grip.
Onze wetenschappelijke theorieën, ook die in de psychologie gebruikelijk zijn, hakken we de werkelijkheid vaak op in kleine stukjes. Daarin missen we het grote geheel en raken de complexiteit uit het oog.
In dit artikel laat ik zien hoe je complexiteit kan begrijpen. Vanuit twee theorieën die sterk verwant zijn, systems thinking en perceptual control theory, leg ik de mechanismen bloot die complexe systemen veerkrachtig en tegelijkertijd kwetsbaar maken. Voor het begrip van Systems thinking ga ik uit van het boek Thinking in Systems (2008) van Donella H. Meadows, dat een goed leesbare introductie geeft op de manier van denken die ten grondslag lag aan het werk van de Club van Rome (Grenzen aan de Groei). Perceptual Control Theory (PCT) is een veelomvattende theorie over gedrag van mensen en andere levende wezens, vanaf de jaren ’60 ontwikkeld door William T. Powers. Beide benaderingen hebben hun wortels in de cybernetica. Waarin systems thinking van buitenaf kijkt naar systemen, bekijk je de problemen vanuit PCT juist vanuit de binnenkant. Dat komt natuurlijk omdat vanuit PCT perceptie een grote rol speelt, en perceptie is alleen te begrijpen vanuit het perspectief van de eerste persoon.
Het probleem van het in stukjes hakken zie je terug in de benadering van causaliteit als een lineair proces met een begin en een einde. Daarom begin ik met een uitleg over linaire causaliteit en wat er gebeurt als je causaliteit opvat als een circulair proces door een feedback-lus toe te voegen. Vervolgens bespreek ik hoe veerkrachtige systemen werken vanuit controle, hiërarchie en de mogelijkheid om zelf conflicten op te lossen door reorganisatie. Het artikel sluit af met praktische vragen en tips ter verdieping.
Lineaire causaliteit en circulaire causaliteit
We zijn gewend causaliteit maar in één richting te zien: eerst is er oorzaak en dan is er gevolg. Dit is de lineaire causaliteit: A veroorzaakt B. Einde verhaal. Dit lineaire model is wetenschappelijk heel gebruikelijk, bijna al onze statistiek (in de psychologie althans) is gebaseerd op de aanname dat er een rechtstreeks verband is tussen A en B. Hoewel het makkelijk rekent, doet dit model de werkelijkheid tekort. Het houdt zelden op bij B, en gevolgen hebben invloed op de oorzaken in de toekomst.
Daarom is het zinvoller om te denken vanuit circulaire causaliteit. Er loopt een pijl van A naar B, maar ook weer terug van B naar A. Gevolgen hebben invloed op de oorzaak. Dat klinkt op het eerste gezicht vreemd, want iets dat later komt (het gevolg) zou niet iets dat eerder is (de oorzaak) kunnen beïnvloeden. Tegelijkertijd zul je, als je verder leest, zien dat dit model van circulaire causaliteit veel normaler is dan het ‘eenvoudige’ lineaire model waarin A en B niet wederkerig verbonden zijn.
Feedback
Om complexiteit en circulaire causaliteit te begrijpen, beginnen we met feedback. Feedback is de terugkoppeling van gevolg naar oorzaak. Een eenvoudig voorbeeld is je bankrekening. Je hebt hierin een gewenst niveau (je ideaal) en je hebt de hoeveelheid geld die je nu op je rekening ziet staan (je ervaren niveau). Het verschil daartussen is de error, en je kan allerlei dingen doen om dat verschil te verkleinen. Je kan meer werken, minder uitgeven, geld lenen, gaan samenwonen of verhuizen.
Zonder feedback te begrijpen, zou je kunnen denken dat weinig geld op de bankrekening ervoor zorgt dat iemand meer gaat werken. Of minder gaat uitgeven. Maar zo werkt het niet: de bankrekening zelf is niet het enige van belang: het gaat er om of die balans verschilt van de gewenste hoeveelheid geld op de rekening. Pas dan kom je in actie.
Dit is de basis van een negatieve feedback loop: het verschil tussen het ervaren niveau (in PCT termen: de perceptie) en het gewenste niveau (de referentie) moet zo klein mogelijk zijn. Je doet er alles aan (werken, sparen, lenen of alles tegelijk) om dat verschil te verminderen. En als je ziet dat je weer genoeg geld hebt, als de balans hersteld is, dan doe je het weer wat rustiger aan met werken, sparen, lenen. Als het niveau afwijkt van het gewenste niveau, dan reageer je. Is het weer goed, dan keert de rust weer.
Dit is vergelijkbaar met hoe een thermostaat werkt in je huis, of de cruise-control van je auto. het mechanisme houdt een bepaalde waarde op een gewenste stand. Maar als je er even bij stilstaat, dan heb je zelf vast ook voorbeelden. Wat houdt je gedurende de dag op een bepaald niveau? Waarbij kom je in actie als je er niet genoeg van hebt? Bijvoorbeeld energieniveau, uren slaap, hoeveelheid sociaal contact, aantal ongelezen e-mails in je inbox?
Dit zijn voorbeelden van negatieve feedback. De feedback is erop gericht om het verschil tussen ervaren en gewenst zo klein mogelijk te maken. Dit soort regelkringen (loops) zorgen voor stabiliteit en balans.
Positieve feedback zorgt er juist voor dat alles uit de hand loopt. Je herkent het als een vicieuze cirkel of een zelf-versterkende (reinforcing) feedback-loop. Alles wat je doet, maakt het erger.
De positieve feedback loop wordt niet geremd door een gewenste waarde: de output van het systeem (dat wat je doet) wordt meteen doorgeleid naar de input (dat wat je waarneemt). Zo wordt het gevolg van elke actie versterkt. Een voorbeeld kennen we in de academische wereld bij het verdelen van onderzoeksbeurzen. Als je als onderzoeker een beurs krijgt, dan staat dat goed op je CV, krijg je meer kans om publicaties te schrijven (ook goed voor je CV), versterk je je netwerk (ook goed voor je hoeveelheid publicaties), word je beter in beursaanvragen schrijven, en heb je dus meer kans op een beurs. Daarom gaan er meer beurzen naar mensen die al eerder een beurs hebben gewonnen (en proberen velen het al niet meer).
Je kent de positieve feedback loop ook van wat je op conferenties soms meemaakt, als de microfoon ineens schel versterkt wordt en een ondragelijk geluid de zaal vult. Dat is hetzelfde effect, als de microfoon zijn eigen geluid (de input) nog eens versterkt, dat geluid ook weer wordt versterkt, en dat geluid ook weer wordt versterkt. Het is hetzelfde met paniek (hoe meer paniek, hoe meer het misgaat, hoe meer paniek), depressie (hoe meer depressie, hoe minder je doet, hoe meer depressie), hardlopen (hoe meer je hardloopt, hoe fijner het loopt, hoe meer je hardloopt), een wapenwedloop (hoe meer wapens zij hebben, hoe meer wij er moeten hebben, hoe meer zij er moeten hebben). Meer over positieve feedback lees je hier.
Veerkrachtige systemen
Een systeem is een samenhangend geheel dat in staat is om bepaalde patronen in stand te houden door middel van feedbackmechanismen. Een systeem heeft een doel, en kan dat doel bereiken door het inzetten van delen van het systeem of subsystemen. Systemen werken zo goed, dat je ze vaak niet opmerkt. Systemen doen onzichtbaar hun werk. Hoe doen ze dat?
Meadows noemt drie karakteristieken van systemen: Resilience (veerkracht, controle), Hierarchy en Self-organisation (het vermogen tot leren).
Veerkracht = Controle
Men spreekt bij systems-thinking van veerkracht (resilience), maar vanuit PCT vind ik het begrip controle veel zinvoller, omdat het uitgaat van levende organismen met eigen doelen. Dat ik niet omval als jij mij duwt is geen kwestie van veerkracht, het is een teken van mijn controle: ik wil graag rechtop blijven, en zorg dus dat ik niet val.
Je herkent controle vooral als je haar verliest, dan zeggen we dat dat je de situatie niet onder controle hebt. Het idee van controle van perceptie vanuit PCT maakt, meer nog dan Meadows, duidelijk hoe en waarom controle werkt.
Wat je onder controle houdt is niet de situatie zelf, maar je eigen waarneming van die situatie. Dat noemen we je perceptie. In het boek van Meadows wordt wat je onder controle houdt de stock genoemd, de informatie over iets dat je over tijd hebt opgebouwd en op een bepaald niveau houdt. Vanuit PCT hebben we het over gecontroleerde variabelen. Die variabelen zijn percepties – signalen in je interne systeem. Perceptie kun je op verschillende manier begrijpen; het eenvoudigste is om het te interpreteren als je ervaring op dat moment. Wil je meer weten over hoe je vanuit PCT die perceptie kunt begrijpen, lees dan dit stuk.
Controle is het op een gewenste toestand houden van een perceptie. Het uitoefenen van die controle gaat meestal ongemerkt. Contrfiejra merken we op alkdjfis het niet werkt.
Zie je? Er staan verkeerde letters in de woorden hierboven. Controle merk je op, op het moment dat je haar verliest. Zo merk je dat je terwijl je dit leest, een correcte spelling verwacht. Je verwacht dat elk woord dat goed begint, ook goed eindigt. Dat elke zin eindigt met een punt
Als je die controle niet hebt, dan zal je doen wat je kan om de controle te herstellen. Als je zelf een tekst schrijft verbeter je de fouten. Voor de fouten in de tekst van anderen zoek je een verklaring. De fouten hierboven zijn expres, als illustratie. Zo, nu ben je weer gerustgesteld. Merk je dat?
Je houdt voortdurend allerlei waarden, allerlei percepties onder controle door je gedrag te variëren. De kat op de afbeelding hiernaast controleert zijn temperatuur door zijn houding aan te passen en daarmee zijn temperatuur constant te houden.
Hiërarchie
Doordat systemen met elkaar verbonden zijn, zijn ze in staat veel verschillende percepties op veel manieren te controleren. De kat hierboven houdt niet alleen zijn temperatuur onder controle, maar ook zijn hoeveelheid energie, zijn hongerniveau (verzadiging), de mate van gezelschap, zijn schattigheidsfactor en wie weet wat katten nog meer onder controle houden? Om percepties effectief te controleren hebben systemen elkaar nodig, systemen met subsystemen met subsystemen. Samen is het een hiërarchie, en die hele hiërarchie samen noemen we het systeem. Of ‘de kat’.
Onderdelen van het systeem kan je vanuit die hiërarchie beter begrijpen. Neem het voorbeeld hierboven. Om mijn eigen gezondheid (bovenste systeem) op een gewenst niveau te houden, zorg ik dat ik gezond eet (midden). Om gezond te eten, kies ik ervoor om appels te eten in plaats van koekjes. Of sinaasappels, of volkorenmüsli, of spinazie. Controle van één principe (gezondheid) kan plaatsvinden op veel verschillende manieren (lager in het systeem). Deze eigenschap, dat het controleren van een enkele variabele op hoger niveau gebeurt door subsystemen van lagere niveau, maakt het systeem veerkrachtig. Als er geen appels voorhanden zijn, kan ik immers een peer eten. Of als ik ongezond heb gegeten, kan ik gaan zwemmen om de balans te herstellen. Lagere niveaus bieden een diversiteit aan manieren om met de situatie om te gaan. Je herkent dit vast ook in jezelf of in organisaties: als een systeem er op is ingericht om een taak op maar één manier uit te voeren, dan heb je er niets aan als er iets verandert waardoor die manier niet meer past. Als je meer manieren hebt, kan je meebewegen. In de coronacrisis schakelde het onderwijs over naar online onderwijs. Alle onderliggende systemen kwamen in beweging, werden ingeschakeld en omgeschakeld (we hebben het nog nooit zo druk gehad!) om het hogere doel (onderwijs) te blijven dienen. Zonder die hiërarchie zou het onderwijs zijn ingestort. Meer over hiërarchische controle lees je hier.
Zelforganisatie = Reorganisatie = leren
Het derde kenmerk dat verklaart waarom complexe systemen goed werken, is het vermogen tot zelforganisatie. Het systeem kan van binnenuit reorganiseren, zijn structuur veranderen, een nieuwe structuur ontwikkelen en nieuwe percepties leren controleren. Die capaciteit is nodig omdat systemen problemen tegenkomen waar ze met de huidige organisatie niet mee om kunnen gaan. Er zijn verschillende problemen mogelijk in controlesystemen waardoor ze niet kunnen functioneren, maar het belangrijkste probleem doet zich voortdurend voor: conflict. Als twee verschillende controlesystemen een bepaalde gecontroleerde variabele op een verschillende waarde willen hebben, dan sturen ze allebei in verschillende richtingen en loopt het systeem vast. Als ik de kamertemperatuur op 20 graden Celsius wil hebben, en mijn partner wil de temperatuur op 18 graden hebben, dan is mijn waarde voor hem te hoog, en zijn waarde voor mij te laag. We hebben allebei niet wat we willen hebben. Als twee landen aanspraak maken op hetzelfde grondgebied, dan doen ze allebei zoveel mogelijk om het grondgebied te veroveren of vast te houden, en als ze aan elkaar gewaagd zijn wint er niemand en blijft het grondgebied in het midden gevangen. Zo ontstaan niet-erkende landen uit bevroren conflicten, zoals Transnistrië en Abchazië. Conflicten kunnen uit de hand lopen door het effect van positieve feedback (wapenwedloop), als ze niet worden opgelost of in toom worden gehouden door andere controlesystemen. Mijn partner en ik hebben geen problemen onze verschillende wensen van de kamertemperatuur, omdat we ook andere variabelen controleren die onze relatie in stand houden. We passen onze gewenste kamertemperatuur aan zodat we in het midden eindigen en werken in een kamer van 19 graden. Als hij niet thuis is, is het iets warmer, en als ik er niet ben, iets kouder.
Conflicten zijn heel gewoon, en worden voortdurend opgelost in het weefsel van controlesystemen. Toen ik net een voorbeeld probeerde te verzinnen, merkte ik het zelf ook op. Elk voorbeeldconflict werd meteen opgelost als ik er bij stilstond. Bijvoorbeeld twee studenten die op hetzelfde moment de aandacht van de docent willen: dat lossen we op door ze één voor één de beurt te geven. Conflicten blijven zelden bestaan, want ze zijn pijnlijk en beperken de mogelijkheid tot controle. Als systemen bezig zijn met een conflict, dan kunnen ze namelijk niet tegelijkertijd iets anders doen. Als je legers bezig zijn met het bezetten van een bepaald gebied, kunnen ze de watersnoodramp elders niet beheersen. Meer over conflict lees je hier.
De hiërarchische opbouw van systemen helpt om veel conflicten op te lossen: als je vastzit, dan kun je reorganiseren. Dat gebeurt door vanuit een hoger niveau andere manieren uit te proberen om hetzelfde op te lossen, of, als dat niet werkt, nog een niveau hoger te veranderen wat je onder controle houdt. Met andere woorden: je kan je doelen op hoger niveau aanpassen aan de mogelijkheden die je hebt. Je kan je doelen veranderen en daarmee controleproblemen zoals conflict oplossen. Dat is reorganisatie.
Een voorbeeld van conflict dat je ook met in een groep in een zaaltje of online kan uitproberen is het volgende: Je wil allemaal als énige de aandacht hebben voor wat je te zeggen hebt. De rode en blauwe personen willen hetzelfde. De gecontroleerde variabele (de verbale ruimte) wordt door beiden (in dit eenvoudige voorbeeld zijn het er twee) ingenomen. Iedereen is aan het woord, maar omdat je tegelijkertijd praat, kan niemand horen wat je zegt. Er luistert niemand. Je blijft praten en probeert de ander stil te krijgen. Kansloos. Tijd voor reorganisatie.
Als dit gebeurt in een hiërarchisch systeem, dan zie je in zo’n groep (of dus binnen een persoon) een oplossing ontstaan. Niemand houdt van een kakafonie, dus ontstaat er een nieuwe orde die dat probleem oplost. Hoe precies, is een random proces (beperkt door de mogelijkheden in het systeem). De oplossing die werkt, wordt gekozen. Bijvoorbeeld dat de groep een voorzitter kiest die, om de hogere doelen van de bijeenkomst te bewaken, de deelnemers om de beurt laat spreken.
Systeemdenken ten opzichte van andere paradigma’s
Wat maakt het nou uit of we op deze manier denken of op een andere manier? Wat brengt dat systeemdenken nu precies? Kunnen we niet gewoon onze oude lineaire manier aanhouden en het overzichtelijk houden? Of je wil overschakelen naar een ander paradigma, moet je natuurlijk zelf weten. Een paradigmaverschuiving is een reorganisatie op het hoogste niveau, en omdat alles dan meeverschuift kost het heel wat energie. Daar moet je net zin en tijd voor hebben, of de noodzaak voelen.
Omdat ik toch wil pleiten voor meer systeemdenken, schets ik hieronder kort de verschillen met andere manieren van denken die we in de psychologie (in ieder geval in het wetenschappelijk onderwijs) veel terugzien: het idee dat de oorzaak van ons gedrag van buiten komt (stimulus-respons, klassieke leertheorie) en het idee dat ons gedrag gevolg is van informatieverwerking (cognitieve theorie). Wie weet overtuigt het iemand.
Perceptual Control Theory
We beginnen met het basale model van de Perceptual Control Theory: de controlelus (loop) en haar elementen. Die elementen komen ook voor in andere theorieën, zoals je straks ziet.
Controle vindt plaats in een voortdurende cyclus. De huidige perceptie (p) wordt vergeleken in de comparator met de referentie (r). Het verschil (error) daartussen (e) stuurt de outputfunctie aan die ervoor zorgt dat er andere referentiewaarden (output quantity) naar de omgeving van het controlesysteem (andere controlesystemen, of de fysieke omgeving) waarin iets verandert. Dat (input quantity) wordt weer waargenomen vanuit de inputfunctie, en dat perceptuele signaal wordt vergeleken met de referentie. Enzovoort. Er is geen begin of einde van dit signaal: er is voortdurend perceptie, voortdurend vergelijking, voortdurend een mate van error, voortdurend een mate van output, voortdurend een input. Controle is een voortdurend proces. Het laatste onderdeel is de disturbance: dat is de invloed van buitenaf die een bepaalde gecontroleerde variabele uit balans brengt. Wil je weten hoe dit model er in actie uitziet, voer dan deze mooie demonstratie van Adam Matic uit. Meer uitleg over de controlecyclus vind je hier.
Leertheorie: stimulus – respons
Vanuit het behaviorisme heeft het idee postgevat dat het de omgeving is die ons tot gedrag aanzet. Als je een pot koekjes ziet, dan reageer je daarop door koekjes te eten. Je gedrag wordt dus veroorzaakt door de eigenschappen van de omgeving.1Ik realiseer me dat een stroman-argument hier op de loer ligt. Het gaat me hier om het begrip van de verschillen en overeenkomsten tussen de theorie en daarom geef ik deze zo eenvoudig mogelijk weer. Als je dit leertheoretische model over het PCT-model legt, dan zie je dat wat ontbreekt de feedback-functie is. De respons heeft geen invloed op de stimulus. Dat is een probleem voor de theorie, want in het echte leven zie je hoe levende wezens voortdurend hun omgeving veranderen. Vanuit PCT begrijpen we dat we dat doen om onze perceptie te controleren: we maken de omgeving zó dat we ervaren wat we willen ervaren. Maar die terugkoppeling ontbreekt in het model van stimulus – respons: dat model is als een tik (stimulus) tegen een dominosteen, die valt (respons).
Cognitieve Theorie
Niet iedereen pakt een koekje uit de pot die voor hem staat. Dat is vanuit het idee van stimulus-respons een probleem: het is immers de pot koekjes die zou bepalen wat we doen. De pot is hetzelfde, dus hoe kan de respons anders zijn? De cognitieve theorie bood daar (bij gebrek aan beter) een oplossing voor. Hoe je op een stimulus reageert, is afhankelijk van je interpretatie van die stimulus. Interpreteer je die koekjes als precies wat je nodig hebt om jezelf te troosten (onderste route), dan eet je die koekjes (C). Interpreteer je die koekjes als ongezond, dan kies je liever een appel (B).
Het model van de cognitieve theorie sluit aan bij het idee dat je begint met informatie (data), die beoordeelt en interpreteert (assessment), een plan maakt en dat uitvoert (execute). Dit zie ik bijvoorbeeld terug bij hoe je een onderzoek opzet volgens een onderzoeksplan of als je een beurs aanvraagt. Je hebt informatie, die combineer je tot een plan, dat voer je uit. Dat het in de praktijk vaak anders loopt, dat de uitvoering de informatie verandert, dat past slecht in het model. Dat is niet een probleem van de praktijk (zoals het wel vaak genoemd wordt: we zouden ons meer aan het plan moeten houden), maar een tekortkoming van dit model. In dit lineaire schema ontbreekt ook de feedback loop.
Systeemtheoretische benadering
Een systeemtheoretisch plaatje wordt al snel complex. Je hebt meerdere stimuli (A), je hebt meerdere doelen (bovenin) en je hebt meerdere acties (B) die ook allemaal weer invloed hebben op de omgeving (A). Als ik de kast opentrek vind ik daar fruit en koekjes (Qi), die ik waarneem (input function –> perceptie). Ik wil graag een gezond persoon zijn, dus daarom ben ik van plan meer fruit te eten (referentie). Daarom pak ik een appel, en eet die op (output: action). Er is nu minder fruit, en ik voel me al gezonder, dus ik hoef nu minder mijn best te doen om me gezond te voelen. Als ik toch nog zin ergens in heb, en ik trek de kast opnieuw open, dan zie ik opnieuw fruit en koekjes. Maar behalve gezond zijn, wil ik mezelf ook graag verwennen. Ik heb het nogal moeilijk de laatste tijd, immers. Ik pak iets dat ik lekker en troostrijk vind: een chocoladekoekje.
Dit model gaat ervan uit dat het systeem voortdurend verandert en in beweging is. Het begint niet, en stopt nooit. Dat is circulaire causaliteit, en ook wat moeilijker in niet-bewegende plaatjes te vatten. Als je als een buitenstaander naar dit systeem kijkt, dan lijkt het alsof het systeem vooral reageert op wat er gebeurt in de omgeving. Het lijkt erop dat we een koekje eten, omdat we de pot koekjes zien. Dit is nog sterker als ik niet zelf de kast opentrek, maar als iemand me een koekje aanbiedt. Dat is de disturbance: iets gebeurt in de omgeving, waardoor een gecontroleerde variabele uit balans wordt gebracht. Als jij iets aanbiedt, vind ik het belangrijk om iets te pakken, anders ben ik onbeleefd. Als je me koekjes biedt, dan pak ik dus een koekje. Dat ik dit doe komt echter niet door het koekje, maar door het stelsel van doelen dat ik controleer. Ik wil beleefd zijn, ik wil iets lekkers snoepen, ik wil gezond zijn, ik wil sowieso wat eten. Dat maakt dat ik een koekje pak als het wordt aangeboden. Het probleem dat iedereen verschillend reageert op stimuli kan vanuit deze theorie verklaren doordat een ‘stimulus’ alleen tot een reactie leidt als het een gecontroleerde variabele verstoort. Als ik geen zin heb in koekjes en ik geef er ook niets om dat je me onbeleefd vindt, dan doe ik helemaal niets.
De klassieke leertheorie van stimulus-response is maar een deel van het verhaal. De operante conditionering maakt ook deel uit van de leertheorie, en gaat ervan uit dat gedrag wordt gevormd door de consequenties van dat gedrag. In een functieanalyse (gebruikelijk in cognitieve gedragstherapie) kijk je wat gedrag oplevert, en wat het kost. Gedrag dat beloond wordt (dus met positieve consequenties) neemt toe, terwijl gedrag dat gestraft wordt (negatieve consequenties) in frequentie zou afnemen. Ook hier mist de terugkoppeling; iets is natuurlijk alleen maar belonend als het je helpt je doel te bereiken en als je doel bereikt is dan is gedrag niet meer nodig. Het formele model van operante conditionering gaat ervan uit dat er zoiets bestaat als ‘beloningen’, en dat die ervoor zorgen dat gedrag toeneemt.
Vanuit de systeemtheorie en PCT begrijpen we juist dat gedrag stopt als het doel bereikt is. Dan is de huidige perceptie (p) immers gelijk aan de referentie (r), waardoor de error klein is en er geen output (actie) nodig is. De variabele is dan onder controle: het is zoals het moet zijn en zolang dat zo is, hoef je er niets voor te doen.
Het verschil tussen de systeembenadering en de cognitieve theorie zit er hier in dat de doelen in de cognitieve theorie zelf niet beinvloed worden door de handelingen. Er is geen feedbackmechanisme dat de gevolgen van het handelen weer terugvoert naar de data. De doelen worden in de cognitieve theorie worden vaak gezien als doelen voor het handelen: wat je zou moeten doen. Vanuit PCT zien we juist dat de doelen gericht zijn op de percepties: op de consequenties van het gedrag. Het handelen zelf is vanuit dit perspectief helemaal niet interessant. Zolang het werkt om de invloed van verstoringen te beperken, om de percepties onder controle te houden, maakt het niet uit welk gedrag ik vertoon. Of ik nu met tien vingers typ of alleen met mijn wijsvingers, maakt niet uit. De tekst staat er.
Door deze modellen zo op te voeren, hoop ik dat het beeld completer is geworden. Hoe je door controle, feedback, hiërarchie en conflicten te begrijpen kan zien hoe systemen zo vaardig zichzelf in stand houden. Dit besef is nodig om de verouderde modellen te zien als incompleet, en de stap te maken naar een dieper, complexer, gelaagd begrip van hoe we zelf onze ervaring vormgeven. Als we nu een probleem tegenkomen kunnen we het beter van alle kanten en vooral ook vanuit het perspectief van de eerste persoon benaderen. We kunnen de relaties tot andere problemen in beeld brengen en niet alleen naar de buitenkant kijken (het gedrag dat we zien) maar ook naar de binnenkant (de doelen). In het werken met levende organismen, dus met mensen, dieren en alles wat natuurlijk is, kunnen we ruimte bieden voor de voor eigen controle, de eigen wensen van het organisme. We kunnen het zelforganiserend vermogen haar werk laten doen en zo systemen de kans geven zelf de balans te herstellen.
Complexe systemen zijn ervoor gemaakt om hun doelen te blijven verwezenlijken in een onvoorspelbare omgeving die voortdurend hun balans verstoort. Als je dan ziet dat alles verandert en onvoorspelbaar is, dan is de veerkracht van die complexiteit de kracht die we nodig hebben.
Hoe verder?
Wil je meer op deze manier denken? Verdiep je dan in de Perceptual Control Theory (vooral als je mensen wil begrijpen van binnenuit) of in Systems Thinking (als je systemen wil begrijpen van buitenaf).
Vragen
In je eigen wereld gebeurt al genoeg om steeds meer te begrijpen. Bijvoorbeeld aan de hand van deze vragen:
- Hoe ga je om met je inbox? Wat houd je in een bepaalde toestand? Hoe zie je daarin de feedback processen? Blijft het stabiel of loopt het wel eens uit de hand? Wanneer loopt het uit de hand? Hoe komt dat? Hoe komt het dat je, als je veel mails afhandelt door terug te mailen, je vaak meer mail krijgt die je ook weer moet afhandelen?
- We hebben het in onderwijs vaak over feedback. Is dat dan negatieve feedback of positieve feedback? Wat gebeurt er als een docent negatieve feedback (in de technische betekenis) geeft? Wat gebeurt er als een docent positieve feedback geeft?
- Kijk om je heen naar wat je in een bepaalde toestand houdt. Wat zou je opmerken, als het verandert? Tip: je houdt bijna alles onder controle. Als de lucht opeens groen zou zijn, dan zou ik in de war raken en een verklaring zoeken. Dus kennelijk controleer ik ook de kleur van de lucht.
- Waar zie je om je heen lineaire causaliteit? Waar zie je circulaire causaliteit? Hoe verhoudt zich dat tot levende/niet levende organismen?
- Wat doe je als je een probleem tegenkomt en je krijgt het niet opgelost op het niveau waarop het zich afspeelt? Lukt het je om vanuit de hogere doelen te reorganiseren?
- Krijg je wel eens advies van iemand die niet helemaal snapt hoe het is voor jou om het probleem te hebben? Werkt dat? Kan advies van buitenaf een probleem binnenin oplossen?
- Zie je gedrag dat je niet begrijpt? Elk gedrag is controle van perceptie. Wat weet en wat zie je niet? Wat zou je kunnen doen om er achter te komen wat iemand wil bereiken met gedrag?
- Wat merk je op als het je lukt om in jezelf, als vanzelf een probleem op te lossen? Wat zegt dat over zelforganisatie? Op welke manier kan je dat proces ondersteunen en op welke manier zit je het in de weg?
Lezen en studeren
Mijn website https://perceptualcontrol.nl/ biedt een Nederlandstalig portal voor allerlei informatie over PCT. Engelstalig is er veel te vinden, beginnend bij het lezen van boeken van William T. Powers: Making Sense of Behavior (1998) en Behavior: the Control of Perception (1973/2005). Op de site van de Internationale Associatie voor Perceptual Control Theory vind je veel goede introductieteksten. Voor psychologen en psychotherapeuten is er een wereld te ontdekken in de Method of Levels therapie, een gespreksmethode die vanuit PCT is ontwikkeld om mensen te helpen zichzelf te reorganiseren door ze daarbij zo min mogelijk in de weg te zitten. Warren Mansell doet daar veel onderzoek naar.
Om je Systems Thinking eigen te maken kun je het boek Thinking in Systems (2008) van Donella H. Meadows lezen (of luisteren). Je kunt je verbinden met verschillende systems thinking practitioners die organisaties begeleiden in de praktijk. Je kunt aan de Engelse Open University een cursus volgen over Systems Thinking in Practice. Veel klimaatwetenschappers werken en denken vanuit systemen en helpen je om het grotere geheel te zien, bijvoorbeeld https://twitter.com/bethsawin.
Tekeningen en figuren in dit artikel
De afbeelding van de slang is gemaakt door Eva de Hullu. De figuren zijn getekend door Eva de Hullu en gebaseerd op het werk van Powers, Meadows en anderen. De pictogrammen zijn afkomstig van TheNounProject.
Auteur
Dr. Eva de Hullu is universitair docent Klinische Psychologie aan de Open Universiteit. Zij doet onderzoek naar de Perceptual Control Theory en haar klinische toepassing en schrijft hierover op perceptualcontrol.nl .
Dit artikel is gebaseerd op een presentatie over dit onderwerp op de onderzoeksmeeting van de faculteit psychologie, op 17 maart 2022.