Sinds kort werk ik, naast mijn werk als universitair docent psychologie bij de Open Universiteit, als psycholoog in de verslavingspsychiatrie bij een grote instelling in mijn buurt. Er gaat een wereld voor me open, een buitenwereld en een binnenwereld.
Werken in de praktijk, in de reguliere GGZ, is nieuw voor me. Er is een tijd geweest dat ik me afzette tegen de GGZ, toen ik de Method of Levels (MOL) en de Perceptual Control Theory (PCT) net leerde kennen en me vooral vasthield aan het anders zijn van die nieuwe benadering. Om dat houvast vorm te geven zette ik me af tegen wat er in de reguliere GGZ gebeurde. Ik wilde alles wat we als psychologen geleerd hebben overboord gooien. Met PCT en MOL kan het namelijk veel eenvoudiger.
Ik ben al een kwart eeuw bezig met psychologie, maar heb me nog niet eerder gewaagd aan de beoefening van het vak in de klinische praktijk. Tijdens mijn stage in de GGZ als psychologiestudent voelde ik me machteloos: ik had geen idee wat ik deed en waarom. Ik wil juist altijd precies weten waarom ik doe wat ik doe, en als docent en wetenschapper had ik daar veel meer grip op. Ik bleef dus in de psychologie veilig aan de zijlijn staan. De praktijk, dat is aan de overkant van de kloof. Vanuit mijn veilige positie in de ideeënwereld leek het aan de overkant rommelig en ongeordend. Er was daar geen eenduidigheid in richting, in benadering, in theorie. Ik waagde me er niet.
Op deze (poli)kliniek voor verslavingspsychiatrie mag ik gesprekken voeren volgens de Method of Levels. Ik sta samen met cliënten stil en onderzoek wat ze in de knoop brengt en in de knoop houdt. We openen met de vraag: waar wil je het vandaag over hebben? Soms is het onderwerp verslaving of terugval, vaker is het onderwerp je anders voelen dan anderen, vastzitten in patronen van vroeger, niet weten hoe je je ooit goed kan voelen. We praten ongeveer een uur en alle lagen van perceptie komen aan bod. Het gaat over wat je wil doen en tegelijkertijd niet durft of kan. Het gaat over verdriet dat zich voelbaar toont als we stilstaan bij frustratie. Het gaat over jezelf als een hoopje op de grond zien, en dat hoopje oprapen om op een goede hoogte terecht te komen. Het gaat over pijn van vroeger, voelbaar in het hier-en-nu. Elke vrijdag zie ik zo een aantal cliënten, die met mij hun belevingswereld onderzoeken.
Met elk gesprek groeit ook mijn wereld.
Ik hou van de ivoren toren van de wetenschap. Helemaal als ik volop in de theorie duik en bedenk hoe de dingen zouden moeten werken. Met PCT krijg ik het plaatje meestal verrukkelijk rond. Maar het is te makkelijk om in die ivoren toren te blijven en het beter te weten. Om een kunstwerk te bouwen, heb je de klei nodig die je in de bodem vindt. Het werd tijd om mijn ideeën en benadering in de complexe realiteit te onderzoeken.
Mijn collega Barbara van Osch bood me die kans toen ze me vroeg om bij haar team te komen werken. Ook vanuit haar eigen interesse in MOL en PCT: als het allemaal zo goed klopt, laat dat dan zien in de weerbarstige praktijk! Met cliënten die veel complexere problemen hebben dan de collega’s waar ik in de MOL-intervisies mee oefen. Zo kom ik mezelf elke vrijdag tegen, in een spreekkamer, op een psychologen-zitje van twee lage stoelen die op precies de goede afstand en hoek staan om comfortabel gesprekken te voeren.
Ik merk dat ik weet wat ik doe en waarom ik dat doe, vanuit alles wat ik de afgelopen jaren geleerd heb. Ik begeleid al ruim tien jaar studenten in het ontwikkelen van psychologische gespreksvaardigheden. In hun rollenspelen en verslagen voel ik haarfijn aan wat goed is en wat beter kan. Wanneer het gesprek veilig is en wanneer je het contact verstoort. Met PCT en MOL zit daar nog een diepe laag onder: ik weet waar het om gaat in de gesprekken die ik voer. Ik wil mijn cliënten de ruimte bieden om hun interne conflicten te onderzoeken en te reorganiseren. Ik doe dat door ze zonder oordeel te bevragen op alles wat zich aandient. Wat merk je op? Hoe is dat voor je? Wat gebeurt er nu?
Weten hoe het werkt vanuit MOL en PCT geeft me het geduld om er bij te blijven en te blijven luisteren. Het geeft me vertrouwen in hun proces maar vooral in mezelf: ik hoef niet harder te werken om iets voor elkaar te krijgen. Mijn taak is om aandachtig te zijn, door te vragen en een veilige ruimte te bieden.
Ik merk wat de praktijk me brengt in het onderwijs dat ik geef. Ik sta er met meer vertrouwen en meer inhoud. Ik kan vertellen vanuit mijn eigen directe ervaring. Ik merk ook dat de kloof in mij, tussen wetenschap en praktijk, zich aan het dichten is. Dat gebeurt doordat ik van dichtbij zie wat er in de praktijk plaatsvindt. Mijn cliënten brengen mee wat ze in PMT-therapie zijn tegengekomen, toen ze probeerden bij hun gevoel stil te staan. Ze werken aan doelen die ze in de groep in de kliniek met de verpleegkundigen hebben vormgegeven. Ze onderzoeken een inzicht dat ze bij de systeemtherapie opdeden. Ik zie hoe we met elkaar, met cliënten en hulpverleners, proberen het herstelproces zo goed mogelijk vorm te geven. En ik mag daar als psycholoog deel van zijn, door in individuele gesprekken de cliënt de knoop in zichzelf te laten ontwarren.
Vanuit de PCT weet ik hoe controle ontstaat in de verbinding met alles wat er al is. Hoe controle beter wordt als je scherper waarneemt en meer mogelijkheden ontwikkelt om je doelen vorm te geven. Die ontwikkeling ervaar ik nu in de praktijk. Ik weet vanuit de theorie hoe je in een MOL-gesprek de balans bewaakt, maar nu zie ik ook hoe die balans verschilt, afhankelijk van wie ik voor me heb. Vanuit MOL streef ik ernaar de cliënt de volle controle te geven in het gesprek, maar nu merk ik in de praktijk hoe volle controle soms te veel is. Dan kan het zijn dat ik een voorzetje geef, zodat we een veilige eerste stap kunnen zetten. Het verkennen van het probleem staat in elk gesprek centraal, maar die exploratie gaat bij sommigen veel moeizamer. Dan is het belangrijk om het veiliger te maken, om rustig en voorzichtig af te tasten. In MOL-gesprekken ben je enorm opmerkzaam, om alles wat zich meldt ook naar de voorgrond te halen. Ook hoe dat gaat, verschilt per cliënt: sommigen merken een verstoring zelf al op voor ik het hoef te zeggen, bij anderen zit er nog een dik schild dat de toegang tot de binnenwereld beperkt. Om reorganisatie mogelijk te maken, moet de aandacht blijven waar de pijn zit. Dat doe ik door bij bijvoorbeeld verdriet niet weg te gaan, maar erbij te blijven, het de ruimte te geven. Vaak is het gevoel ook zo weer weg, en wil ik ook daar de cliënt in volgen, zodat die zelf de veiligheid kan vinden om die pijn te verdragen. Het is niet in elk gesprek raak. Dat vinden cliënten vanzelfsprekend, maar moet ik mezelf nog leren toestaan.
In mijn onderwijs en in mijn wetenschap streef ik ernaar een heel mens te zijn, zodat de ontmoeting met anderen ook echt en daarmee zonder ruis kan zijn. Zodat de contacten die ik aanga ook echt verbonden zijn. Nu merk ik dat ik, in de kwetsbaarheid van mijn eerste stappen op dit pad, opnieuw op die basis kan vertrouwen. Daardoor mag alles zo ingewikkeld en complex zijn als het moet zijn. Practice what you teach.